De Eerste Kamer in 1862

De Eerste Kamer in 1862

Donker stond als advocaat en publicist bekend om zijn felheid en vasthoudendheid. Toen hij in maart 1848 minister van Justitie werd, toonde hij echter ook een veel pragmatischer kant. Zo liet hij bij de behandeling van de grondwetsvoorstellen in de zomer van 1848 zien ook buigzaam te kunnen zijn.

In het voorstel van de grondwetscommissie, waarin Thorbecke de grootste hand had gehad, zou de Eerste Kamer net als de Tweede Kamer direct worden gekozen. De census was echter wel een stuk hoger, zodat alleen degenen die de allerhoogste directe belastingen betaalden stemrecht voor de senaat zouden krijgen. Daarnaast waren alleen ‘aanzienlijke Nederlanders’ verkiesbaar.

Tijdens de behandeling van de ontwerpen in de Tweede Kamer was Thorbecke van mening veranderd. Het liefst zag hij dat de Eerste Kamer helemaal afgeschaft zou worden. Hij was op dat moment zelf geen Kamerlid, maar verschillende van zijn medestanders wel. Zij articuleerden de visie van de Leidse hoogleraar tijdens de debatten in de Kamer.

Aan de andere kant waren er ook veel conservatieve Kamerleden die in directe verkiezingen het gevaar van teveel volksinvloed zagen. In het evenwicht tussen monarchie, aristocratie en democratie vreesden zij dat de balans teveel zou doorslaan naar de laatste.

Donker zag dat de grondwetsvoorstellen het op deze manier in de Tweede Kamer (en in de nog conservatievere Eerste Kamer) niet zouden redden. Vlak voor de plenaire behandeling kwam hij daarom met een wijziging: de senaat zou toch getrapt worden verkozen, waarbij de Provinciale Staten zouden fungeren als kiescollege. Hiermee voerde hij een ‘aristocratisch’ element door in de door velen als te democratisch beschouwde grondwet.

In de debatten hamerde Donker er vervolgens op dat hij de Eerste Kamer als een ‘dam’ zag tegen overijlde volksinvloed. Hiermee probeerde hij het conservatieve deel van het parlement gerust te stellen. Donker slaagde in zijn strategie. Het hoofdstuk over directe verkiezing van de Tweede Kamer (en de getrapte van de senaat) werd door de Eerste Kamer ternauwernood aangenomen, en ook pas na tussenkomst van de koning. Nog steeds wordt de Eerste Kamer door Provinciale Staten verkozen. Hiermee is het compromis bijna 170 jaar na dato opmerkelijk genoeg nog steeds van kracht.