Hoewel Donker een gerespecteerd advocaat was – hij was zoon van de president van het Hooggerechtshof en was raadsman van een aantal aanzienlijke families – kwam hij vanaf het begin van de jaren veertig ook in contact met andere lagen van de maatschappij.

Donker had vanaf 1818 een reputatie opgebouwd als advocaat in zaken die smaad en laster betroffen. Bijna altijd stond hij degene bij die vanwege één van beide misdrijven werd vervolgd. Zijn grootse succes had hij in 1839, toen hij Carl Albert Thieme, de hoofdredacteur van de Arnhemsche Courant, voor de Hoge Raad vrij wist te krijgen. Hoewel de Arnhemsche Courant bekend stond als een kritisch en liberaal blad, lag dit ook in de betere koffiehuizen op de leestafel. Vanaf 1840 zou een andere clientèle een beroep doen op Donker retorische vaardigheden.

Rond 1840 ontstond er in het noorden van een land een veel radicalere stroming dan het vroege liberalisme waartoe Donker gerekend kan worden. Eillert Meeter, redacteur van de krant De Tolk der Vrijheid, en zijn uitgever Jan Bolt waren belangrijke figuren binnen deze stroming. De republikeinse sympathieën van het noordelijke radicalisme kwamen tot uiting op de Groningse kermis van mei 1840 waar bij een wafelkraam openlijk antimonarchistische leuzen werden geroepen. Meeter en Bolt waren hierbij, maar de eerste ontkende er iets mee te maken te hebben.

Desondanks werd Meeter tot vier en Bolt tot twee jaar cel veroordeeld. In cassatie bij de Hoge Raad in Den Haag was Donker hun advocaat. Meeter gaf een treffende beschrijving van Donker: ‘Ik constateerde dat Dirk Donker een man van zeer bescheiden gestalte was, vijf voet lang, met een borst zo smal dat je nauwelijks kon geloven dat zij meer dan één long bevatte en een mond zo klein dat een aardappel in 32 stukjes moest worden gesneden om er door te kunnen’.

Tegelijkertijd prees hij zijn retorische kwaliteiten en vaardigheden als orator. Ondanks Meeters complimenten bleef het vonnis in stand en nam Meeter – net op tijd – de wijk naar het buitenland. Wel werd hij in maart 1841 samen met zijn redacteur Marten Rienks nog veroordeeld tot zes en twee jaar cel vanwege het beledigen van de koning. Donker stond beiden weer bij als advocaat bij de Hoge Raad, ditmaal weer met weinig succes.

Ook Adriaan van Bevervoorde, die zich met name in de tweede helft van de jaren veertig liet gelden als radicaal, stond met Donker in nauw contact. Van Bevervoordes rechtszaken liet hij echter veelal aan zijn compagnon Piet Blussé over.

Het waren deze contacten die Donker in de ogen van de hogere klassen en de politie verdacht maakten. Nadat er bij een inval bij Meeter in september 1845 brieven van Donker waren gevonden, hield de Haagse politiedirecteur hem een tijd in de gaten. Het viel hem op dat Donker en Meeter het erg goed met elkaar konden vinden, dat zij ‘het eens zijn, met elkander uit zijn gaan rijden en brassen; en te zamen in goede verstandhouding waren’.

Door zijn contacten met de Haagse ‘onderwereld’ werd Donkers rol bij de gebeurtenissen in maart 1848 met argwaan bekeken. Hoewel hij Van Bevervoorde gebruikte om demonstraties te organiseren, brak hij snel met hem nadat Donker lid van de grondwetscommissie en interim-minister van Justitie was geworden. Dit en het feit dat de radicalen er andere ideeën op nahielden (zo heeft Donker nooit gepleit voor algemeen kiesrecht, zoals Meeter en Van Bevervoorde dat wel deden) maakt het minder waarschijnlijk dat de radicalen ook echt invloed hebben gehad op Donker na maart 1848.