Donker heeft zowel in zijn brochures en krantenartikelen als in zijn pleidooien voor de rechtbank altijd gestreden tegen gewoonterecht. Bevoegdheden die niet in wetten waren vastgelegd, maar waren gebaseerd op traditie en gewoonte wees hij principieel af. Hij speelde zichzelf het duidelijkst in de kijker toen hij streed tegen hoogheemraadschappen die recht spraken. Nergens was in de wet vastgelegd dat zij die bevoegdheid hadden. De heemraadschappen baseerden zich op de gewoonte van het ancien regime.

Donker greep elke mogelijke rechtszaak aan om zijn protest tegen oude ongeschreven rechten te laten horen. In 1839 stond hij een aantal cliënten bij die bewaar hadden tegen de dertiende penning. Deze dertiende penning was een middeleeuwse belasting bij de overdracht van grond, vooral geheven in het noordwesten van de provincie Utrecht. Het was een heerlijk recht, dat oorspronkelijk werd uitgeoefend door de leenheer die een stuk land ter ontginning had uitgegeven. Bij elke verkoop van het ontgonnen land moest een dertiende deel van de koopsom aan de oorspronkelijke leenheer worden betaald. Eeuwen later, toen deze rechten al lang in andere handen waren overgegaan, en de gronden al verschillen malen waren verkocht, werd de dertiende penning nog steeds geheven. Over de uitoefening van dat recht was nagenoeg niets vastgelegd, zodat onduidelijke situaties ontstonden. Samen met zijn Amsterdamse collega Samuel Lipman bestreed Donker de uitoefening van dit ongeschreven, en daarmee in zijn ogen willekeurige, recht.

Dat lukte niet. Hoewel aan de rechtsmacht van heemraden al in 1841 bij wet een einde kwam, zou de dertiende penning pas in 2015 worden afgeschaft. Hiertoe was al in 1984 een wet aangenomen, die de dertiende penning dertig jaar verhoogde naar 11% (in plaats van 7,7%), om de rechthebbenden eerst te compenseren en deze rechten vervolgens af te schaffen. Voor huizenkopers in de vijf gemeenten waar de penning nog tot en met 2014 werd geheven was de vreugde op nieuwjaarsdag 2015 dan ook logischerwijze groot.