Afgelopen week presenteerde de commissie-Schouten de resultaten van het onderzoek naar het vermeende lek in de Kamercommissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Zonder resultaat, degene die vertrouwelijke informatie zou hebben doorgespeeld, werd niet gevonden.

In eerste instantie werd de zaak bij het Openbaar Ministerie neergelegd, maar die constateerde dat er sprake was van een mogelijk ambtsmisdrijf waarvoor het zelf niet bevoegd was personen te vervolgen. Het OM legde daarom de zaak bij de Tweede Kamer terug. Artikel 119 van de grondwet bepaalt dat ambtsmisdrijven die door ministers en Kamerleden worden gepleegd voor de Hoge Raad vervolgd moeten worden.

De procedure hoe een zaak aan de Hoge Raad zou moeten worden voorgelegd staat beschreven in de wet op de ministeriële verantwoordelijkheid. Het Wetboek van Strafvordering verklaart deze voor dit punt ook van toepassing op Kamerleden. De wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen, zoals deze officieel heet, is de enige door Donker Curtius ondertekende wet, die nog steeds rechtsgeldig is.

Donkers wet regelt de manier waarop ministers strafrechtelijk vervolgd kunnen worden voor hun handelen (of voor het nalaten daarvan). De wet bepaalt dat als een bewindspersoon van een strafbaar feit verdacht wordt er een commissie van onderzoek wordt ingesteld die de verdachte van een ambtsmisdrijf kan verhoren en aan de Kamer een advies over vervolging uitbrengt. De Kamer besluit vervolgens over de daadwerkelijke vervolging. Waarom zo’n omslachtige methode? Het principe van machtenscheiding – het axioma van elke negentiende-eeuwse liberaal – laat niet toe dat de rechterlijke macht zich over individuele gezagdragers uitlaat.

De politieke ministeriële verantwoordelijkheid – het beginsel dat ministers verantwoordelijk zijn en moeten aftreden als een meerderheid van de Kamer het vertrouwen hen in opzegt – is een principe dat in de loop van de jaren in de parlementaire ontwikkeling is ontstaan en niet in een wet is vastgelegd. In de woorden van parlementair historicus Van Welderen Rengers:

‘Volgens de opvatting van den minister Donker Curtius, waarmede de groote meerderheid van de Kamer zich ten slotte vereenigde, moet de staatkundige verantwoordelijkheid bestaan geheel onafhankelijk van de wet, die enkel gelijk deze de strafrechtelijke en finantieele aansprakelijkheid voor gepleegde of verzuimde handelingen te regelen heeft.’

Er gaan stemmen op om deze ‘achterhaalde’ wet te vervangen. Mr.dr. E. Sikkema, universitair docent strafrecht aan de Universiteit Utrecht, stelt in een door de commissie aangehaald betoog: ‘De gehele regeling inzake de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid is onbevredigend en zou naar mijn mening moeten worden afgeschaft’. Hoe logisch dit wellicht ook mag zijn, de biograaf van Donker Curtius ziet met smart dat ‘zijn’ enige nog bestaande wet met afschaffing wordt bedreigd.